Duits naamvallen oefenen: eerste, derde en vierde naamval

Misschien wel een van de lastigste dingen in de Duitse taal; naamvallen. In dit artikel het eerste deel van de uitleg over de naamvallen. Aan bod zullen komen de eerste, derde en vierde naamvallen voor het bepaald lidwoord (der, die, das) en het onbepaald lidwoord (ein, eine, ein). 

Duitse naamvallen:

Met naamvallen bedoelen we de verschillende vormen die een woord kan aannemen afhankelijk van hun functie in een zin.

De eerste naamval:

De eerste naamval verwijst naar het onderwerp in het zin. Dit wordt ook wel de Nominatief genoemd. Met andere woorden de nominatief geeft aan wie de handeling verricht die wordt uitgedrukt met het werkwoord.

De tweede naamval:

De tweede naamval verwijst naar een bezitsrelatie. De Latijnse benaming hiervoor is het Genitief. Vaak wordt hiermee de bezitsrelatie tussen twee zelfstandige naamwoorden aangegeven.

De derde naamval:

De derde naamval of het Datief verwijst naar het meewerkend voorwerp in de zin. In het Datief vind je een verwijzing naar het Latijnse woord “dare” wat geven betekent.

De vierde naamval:

De vierde naamval, het Accusatief verwijst naar het lijdend voorwerp in de zin.

Duitse naamvallen onbepaald lidwoord:

Als eerst bekijken we de naamvallen van onbepaalde lidwoorden. De onbepaalde lidwoorden zijn in het Duits:

Mannelijk: Ein

Vrouwelijk: Eine

Onzijdig: Ein

De volgende bezittelijke voornaamwoorden horen ook bij deze groep en krijgen dezelfde naamval als de onbepaalde lidwoorden:

Kein, mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr, Ihr

Het onbepaald lidwoord in de eerste naamval

De eerste naamval refereert altijd aan het onderwerp van de zin.

NaamvalMannelijkVrouwelijkOnzijdigMeervoud
1eEinEineEinkeine

Ein Fahrrad

Ein Mann

Eine Frau

Het onbepaald lidwoord in de vierde naamval

De vierde naamval is redelijk makkelijk. Er verandert alleen iets bij mannelijke woorden. De vierde naamval krijgt het lijdend voorwerp. Wil je weten of je de vierde naamval in een zin moet gebruiken, ga dan eerst op zoek naar het lijdend voorwerp.

NaamvalMannelijkVrouwelijkOnzijdigMeervoud
1eEinEineEin 
4eEinenEineEin 

Neem de volgende zin:

Heb jij mijn hond gezien?

Je kunt het lijdend voorwerp vinden door jezelf de vraag te stellen “Wat of wie heb jij gezien?”. Het antwoord hierop is het lijdend voorwerp, namelijk “Mijn hond” .

We hadden al gezien dat “mijn” of “mein” in het Duits dezelfde naamval krijgt als de onbepaalde lidwoorden in het Duits. Het woord Hund is mannelijk (der Hund), dat betekent dat we de 4e naamval in de mannelijke vorm moeten kiezen.

In dit geval is de vertaling van de zin:

Hast du meinen Hund gesehen?

Nog een paar voorbeelden van de 4e naamval in de mannelijke vorm:

Heb je deze man gezien?

Hast du diesen Mann gesehen?

Ik eet een appel

Ich esse einen Apfel

Het onbepaald lidwoord in de derde naamval

Zoals we eerder al zagen verwijst de derde naamval naar het meewerkend voorwerp in de zin. Het meewerkend voorwerp kun je vinden door te kijken of je AAN of VOOR voor het zinsdeel kunt zetten.

NaamvalMannelijkVrouwelijkOnzijdigMeervoud
1eEinEineEin 
4eEinenEineEin 
3eEinemEinerEinem 

Neem het volgende voorbeeld:

Ik geef mijn tante een kus

Deze zin zouden we ook kunnen formuleren als: Ik geef aan mijn tante een kus.